Tijdens een voor de rest uiterst gezellig etentje vertelde de gastheer een relaas waarvan ik zodanig over mijn nek ging dat een disgenoot
met gymofobie had kunnen schreeuwen: ‘Ja zeg, begin er een beetje bij te turnen.’ Op
een avond kwam onze gastheer thuis en hoorde een flauw gemiauw in de tuin. De
kat was vijf dagen niet naar huis gekomen, ze sleepte met een van haar poten. De
man bekeek de poot. Aan de achterkant was het bot zichtbaar, in het vlees
bewogen maden. Waarschijnlijk vijf dagen in de val van een jager vastgezeten.
Dierenarts. Spuitje.
Ik dronk van mijn glas wijn en stelde me onze kat Melvin voor
in een val, uitgezet door een man, Bourgondiƫr maar abusievelijk in
Erembodegem geboren, die zich beweegt in herfstkleurige merkkleren die elke dag klaargelegd worden door zijn echtgenote, een vrouw die nauwelijks meer te onderscheiden valt van haar haard. Wanneer
honderdtwintig uren zich als een horde evil motherfuckers rond onze Melvin
hebben gewrongen, plooit de levensgenieter de tweeloop over zijn schouder en loopt het bos in. Daar bekijkt hij, man van stand, de vangst, verbolgen omdat
een huisdier zijn klem bezet heeft gehouden. Alsof er godverdomme een Skoda op zijn oprit geparkeerd zou staan.
Ik stel niet veel voor maar ik stel voor dat zulke mannen
gedurende vijf dagen aan wat voor hun kloten moet doorgaan opgehangen worden
aan een boom in een bos met fit-o-meter. Ik heb de conditie van een telefoonpaal, maar onder een met laffe klootzakken getooid bladerdak zal ik mij
graag laten toeschreeuwen: ‘Ja zeg, begin er een beetje bij te turnen.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten